In het boek The Great Crash 1929 neemt schrijver John Kenneth Galbraith ons mee in de wereld van toen.
In deze boekbespreking bekijken we met dit boek in de hand hoe de crash van ’29 precies verliep. En: wat we hiervan kunnen leren!
Key summary
Dit zijn drie belangrijke conclusies uit het artikel:
Door het veelvuldig gebruik van een hefboom (geleend geld) werden zowel de winsten als de verliezen enorm uitvergroot. Dit dwong beleggers om bij te storten of te verkopen bij een koersdaling.
Verplichte verkopen leidden tot meer verplichte verkopen. Beleggingsmaatschappijen trokken elkaar mee in de val, en zwakke aandelen zorgden uiteindelijk ook voor de ondergang van kwaliteitsaandelen.
De crash begon in september 1929 en hield het hele jaar aan. In 1930 leek er een herstel, maar dit bleek een schijnbeweging. Pas in juni 1932 stopte de genadeloze daling.
De aanloop naar 1929
Laten we beginnen bij het begin: de aanloop naar de crash. Aan het begin van de jaren ’20 stonden de aandelenkoersen in de VS relatief laag. Daarna stegen de koersen geleidelijk, gesteund door sterke en groeiende winsten.
Zo waren 1924 en 1925 sterke beursjaren. In 1926 was er even een tussenjaar, waarna de koersen in 1927 langzaam maar constant bleven stijgen.
Daarna, in 1928, kwam er een versnelling in de stijging en ging het met flinke stappen omhoog. Zeker toen bekend werd dat Herbert Hoover was verkozen tot president van de VS.
Na zijn verkiezing was er zelfs een ‘victory boom’ waarbij de hoofdindexen in de VS er weer heel wat punten bijkregen. Dit terwijl zijn visie op de markt op dat moment nog niet breed bekend was.
Geen gezeik, iedereen rijk in ‘28
De spectaculaire uitslagen op de beurs zorgden ervoor dat er meer aandacht kwam voor beleggen. De beste beursdagen werden vaak en breed uitgemeten op de voorpagina’s van de kranten. De beurs én handelsvolumes bleven stijgen.
Ook begon er een nieuwe trend: aandelen kopen met geleend geld. Met andere woorden: mensen gingen vol handelen met een hefboom, waarbij de winsten flink konden oplopen, maar de verliezen ook.

Enfin, de markt ging in 1928 uitstekend, dus dat zorgde in eerste instantie vooral voor extra winst voor deze gelukkige beleggers. In 1928 kon iedereen rijk worden. Het gerucht ging zelfs dat er niet genoeg aandelen waren voor iedereen.
Zwakke Fed
Terwijl de markt explodeerde (in positieve zin) keek de Federal Reserve toe. De Fed had in die tijd zo weinig instrumenten tot zijn beschikking dat ze weinig konden doen om de euforie enigszins te temperen. Sterker nog: de Fed stond in die tijd bekend om zijn incompetentie.
Het was ook nog eens de Fed die in maart 1929 de markt nerveus begon te maken. Er waren ineens dagelijkse overleggen tussen de Fed-leden in Washington waarbij niet bekend werd gemaakt waar deze overleggen over gingen. Deze overleggen gingen dag na dag door, met als klap op de vuurpijl een onaangekondigd overleg op zaterdag.
Dit zorgde op maandag voor een grote verkoopgolf. De Fed bleef stil en meer mensen begonnen te verkopen.

De verkoopgolf werd uiteindelijk een halt toegeroepen door bemoedigende woorden van de president van de New York Federal Reserve Bank, die beloofde geld uit te lenen zodat er geen posities hoefden te worden geliquideerd. De koersen gingen weer omhoog. De gekte op de beurs ging door.
Het beurssucces zorgde ervoor dat er steeds meer bedrijven werden opgericht, puur om te kunnen profiteren van het succes. Veel van deze bedrijven waren niet veel meer dan een mooi idee. Vooral luchtvaart- en radioaandelen waren mateloos populair.
Opkomst van beleggingsmaatschappijen
Daarnaast kwamen de beleggingsmaatschappijen in opkomst. Dit waren beursgenoteerde bedrijven waarbij je belegt in de portefeuille van de maatschappij. Hierdoor kon men met een relatief klein bedrag investeren in een brede portefeuille, een functie die nu vooral wordt vervuld door ETF’s.
Ook dit zorgde ervoor dat er weer meer geld de beurs in werd gepompt. In totaal hadden deze maatschappijen in 1929 8 miljard aan kapitaal in beheer, 11 keer meer dan in 1927!
De beleggingsmaatschappijen werden hierdoor behoorlijk machtig. Zo machtig dat er voor deze aandelen een dikke premium werd betaald ten opzichte van de waarde van alle investeringen. De maatschappijen maakten ook nog eens flink gebruik van ‘leverage’ (de hefboom waar we het al eerder over hadden), waardoor ook hier het risico flink werd verhoogd.
In juni, juli en augustus ’29 gingen de beurzen weer volle bak omhoog, in totaal zo’n 25% in drie maanden. De uitstaande leningen bij brokers bleven daarbij niet achter. Elke maand kwam er ongeveer 400 miljoen bij, waardoor het totaal aan uitstaande leningen eind zomer ’29 uitkwam op 7 miljard dollar (om mee te beleggen, wel te verstaan).
Begin van het eind
Maar toen begonnen de scheurtjes. In september begonnen de indexen langzaam maar zeker aan een downtrend, waarbij goede dagen werden afgewisseld met slechte dagen. In oktober ging het echter harder naar beneden. Zo hard dat de eerste aandeelhouders geconfronteerd werden met ‘margin calls’.
Met andere woorden: beleggers (lees: speculanten) moesten geld bijstorten. Zo niet, dan werden de posities verkocht. Dit is precies het grote risico van beleggen met geleend geld. Daalt de positie tot een bepaald punt? Dan is het bijleggen of verkopen. De broker/bank geeft geen andere optie.

De laatste dagen van oktober begonnen de verliezen fors op te lopen, wat andere beleggers weer aanzette tot verkopen én zorgde voor meer ‘margin calls’ (en dus vaak ook het verkopen van posities). Duizenden speculanten begonnen (verplicht door hun broker of niet) te verkopen, waardoor een domino-effect in gang werd gezet.
Het werd zelfs zo erg dat er bijna geen kopers meer waren. Er brak paniek uit, en mensen werden de armoede in gestort.
Van kwaad tot erger
De prijzen bleven zakken. Het ging slechter en slechter. Een belegger die zijn eerste margin call nog kon betalen, kreeg er nog een en nog een en nog een. Totdat hij toch verplicht werd alles te verkopen, om blut achter te blijven.
Ook mensen die slim dachten te zijn door geld aan de kant te houden, gingen vaak het schip in. De daling ging zo lang door dat zelfs koopjesjagers werden weggevaagd. Het ging van kwaad tot erger.
De val van de beleggingsmaatschappijen
Ook de beleggingsmaatschappijen waren aan de beurt. Ze gingen niet alleen hard naar beneden, maar in sommige gevallen bijna naar nul. Het werken met een hefboom zorgde ook hier voor een groot drama.
De maatschappij Blue Ridge is hier een goed voorbeeld van. De koers van deze beleggingsmaatschappij stond begin september op 24 dollar. Op 24 oktober stond er nog 12 dollar op het bord. Op 29 oktober viel het aandeel naar 3 dollar.
Ook hier was het soms zo erg dat je je aandelen überhaupt niet kon verkopen, simpelweg omdat er geen kopers waren. Daarbij hadden beleggingsmaatschappijen ook nog eens in elkaar geïnvesteerd, waardoor de val van de ene maatschappij de val van de andere inluidde.
Zwakke aandelen steken sterke aandelen aan
Iedereen had geld nodig, weinigen hadden geld om uit te geven. De gerenommeerde sterke bedrijven bleven in eerste instantie nog redelijk op de been.
Maar omdat aandelen van bijvoorbeeld de beleggingsmaatschappijen waardeloos werden, waren mensen alsnog genoodzaakt ook deze aandelen te verkopen. Waardoor ook kwaliteitsaandelen in een vrije val kwamen. Nog een domino-effect dus.

Zo af en toe waren er wel korte oplevingen, maar keer op keer bleek dit niet het begin te zijn van herstel, maar slechts een schijnbeweging. Hierna viel het weer verder en verder naar beneden. De indexen gingen een paar dagen op slot, bankiers kwamen met reddingsplannen, maar het mocht allemaal niet baten.
Jarenlange berenmarkt
Begin 1930 leken de koersen weer wat te herstellen, maar in juni 1930 zakte de boel weer in elkaar. Hierna zat de VS tot juni 1932 in een pittige bear market, waarbij de koersen nog steeds klap na klap te verwerken kregen.
De koers van beleggingsmaatschappij Blue Ridge spreekt wat dat betreft boekdelen. In 1929 ging de koers in een paar weken van 24 dollar naar 3. En in 1932? Toen was er nog slechts 69 cent van over.